En vergeef ons onze schuld of toch niet?

      Welke gevolgen brengt de nieuwe Voorwaardelijke Invrijheidsstellings-regeling met zich mee?

Afgelopen jaar werd het wetsvoorstel ‘Wet straffen en beschermen’ van Minister Dekker aangenomen. Hierdoor komt voor gedetineerden het wettelijk recht op voorwaardelijke invrijheidstelling (VI) na tw2/3e van de vrijheidsstraf te vervallen. De nieuwe wet zal waarschijnlijk op 1 mei 2021 in werking treden. Vanaf dan gelden strengere regels voor de voorwaardelijke invrijheidstelling (VI).

In Nederland zijn we bekend met de regeling voorwaardelijke invrijheidstelling inhoudende wanneer een verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf tussen de één en twee jaar, gaat volgens deze regeling 2/3e deel af van het strafgedeelte dat nog resteert ná het eerste jaar. Bij onvoorwaardelijke gevangenisstraffen van meer dan twee jaar geldt de regeling wanneer 2/3e van de gehele straf is uitgezeten. Daarbij is de situatie nu zo dat naarmate de straf langer duurt, de v.i. ook langer wordt. Deze regeling komt dus te vervallen met de intrede van de nieuwe wet.

Het doel van de nadere regels voor de toepassing van de wettelijke regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling heeft betrekking op bescherming van de samenleving. Een veroordeelde die zich tijdens de voorwaardelijke invrijheidstelling moet houden aan voorwaarden gericht op het voorkomen van herhaling en onder toezicht van justitie staat, zal immers minder snel recidiveren – zo is de onderliggende gedachte.

De voorwaardelijke invrijheidstellings-regeling is van toepassing op geheel onvoorwaardelijke vrijheidsstraffen met de duur van meer dan één jaar. Voor vrijheidsstraffen met de duur tussen één jaar en twee jaar vindt de voorwaardelijke invrijheidstelling plaats wanneer de vrijheidsbeneming ten minste één jaar heeft geduurd en van het nog ten uitvoer te leggen gedeelte van de straf 1/3e is ondergaan. Voor vrijheidsstraffen met een duur van twee jaar of meer vindt VI plaats wanneer 2/3e van de straf is ondergaan.

De intrede van de nieuwe regeling zal zorgen voor een aantal grote veranderingen voor de huidige voorwaardelijke invrijheidstellings-regeling. Zo kunnen alle gedetineerden pas voorwaardelijk in vrij worden gesteld in de laatste twee jaar van de aan hen opgelegde vrijheidsstraf. Technisch gezien betekent dat, dat de veroordeelde met een vrijheidsstraf van 12 jaar pas in aanmerking komt voor een voorwaardelijke invrijheidsstelling na 10 jaar in plaats van na 8 jaar (2/3e).

Daarnaast wordt het verlof minder vrijblijvend en vanzelfsprekend. Alleen indien de gedetineerde zich goed gedraagt, komt hij in aanmerking voor verlof. Eveneens kan het Openbaar Ministerie bij ongewenst gedrag besluiten dat een gedetineerde nog geen voorwaardelijke invrijheidsstelling krijgt. Kortom het gedrag in de gevangenis gaat zwaarder wegen.

Een andere belangrijke verandering ziet toe op de beslissingsbevoegdheid van de voorwaardelijke invrijheidsstelling. Voorheen besliste de rechter of iemand al dan niet voorwaardelijk in vrijheid wordt gesteld. Volgens de nieuwe regeling krijgt het Openbaar Ministerie het voor het zeggen en gaat zij beslissen over de verlening van de voorwaardelijke invrijheidsstelling.

De nieuwe voorwaardelijke invrijheidstellings-regeling zal van toepassing zijn op gevangenisstraffen die ná inwerkingtreding van de wet worden uitgesproken. Voor straffen die daarvoor zijn opgelegd blijft de oude regeling gelden.

 

Een kort overzicht door de tijd:

mr. C. Mohr

K. Couwenbergh